Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5145

Datum uitspraak2007-09-18
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/800634-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank Haarlem veroordeelt verdachte, die zich heeft schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 480 gram van een materiaal bevattende cocaïne, tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek. Deze straf is enigszins lager dan door de officier van justitie geëist, om in de pas te blijven bij straffen die de rechtbank in soortgelijke zaken pleegt op te leggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een taakstraf in de vorm van een werkstraf - zoals door de raadsman is bepleit - op te leggen, omdat verdachte in 2004 is aangehouden en vervolgens heengezonden terzake een vergelijkbaar strafbaar feit en eerder in Suriname voor een soortgelijk feit is veroordeeld.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Schiphol Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/800634-07 Uitspraakdatum: 18 september 2007 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 september 2007 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in PI Flevoland - HvB Almere Binnen. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 24 mei 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs 3.1 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat hij op 24 mei 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Voorzover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.2 Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen: - de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd; - het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 26 mei 2007 (mutatienummer PL27RR/07-037630); - een geschrift, te weten een rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 31 mei 2007. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezen verklaarde levert op: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van sanctie en van overige beslissingen 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat twee telefoons en de zeven notities en memo’s worden teruggegeven aan verdachte en dat de instapkaart verbeurd wordt verklaard. 6.2 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland, regio Midden- en Oost Nederland uitgebrachte rapport van 13 augustus 2007 is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 480 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is enigszins lager dan door de officier van justitie geëist, om in de pas te blijven bij straffen die de rechtbank in soortgelijke zaken pleegt op te leggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een taakstraf in de vorm van een werkstraf - zoals door de raadsman is bepleit - op te leggen, omdat verdachte in 2004 is aangehouden en vervolgens heengezonden terzake een vergelijkbaar strafbaar feit en eerder in Suriname voor een soortgelijk feit is veroordeeld. 6.3 Beslag De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een instapkaart, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van deze instapkaart die aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 33, 33a van het Wetboek van Strafrecht; 2, 10 van de Opiumwet. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd: - 1 instapkaart. Gelast de teruggave aan verdachte van: - 1 telefoontoestel LG; - 1 telefoontoestel Samsung; - 7 stuks notities en memo. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. Milius en De Vries, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Blijleven, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 september 2007.